27 - Directie van de Wieringermeer, afdeling Noordoostpolderwerken
De eerste Directie van de Wieringermeer werd gevormd door v.l.n.r. ir A.L.H. Roebroek, ir S. Smeding en ir F.P. Mesu, 8 april 1930.
Ministeries
Onderzoek in 'Laboratorium Noordoostpolder'. Het nemen van bodemmonsters, 1943.
De burgemeester van Kampen, de heer Oldenhof, ontvangt Duitse journalisten in het Raadhuis. Op de voorgrond een plaquette van de Noordoostpolder en de Zuiderzeewerken, die de Duitse journalisten verklaard werd.
Voor specifiek (uitvoerende) taken werd de hulp ingeroepen van verschillende ambtelijke en particuliere adviseurs en instanties, zoals de Heidemij. Omdat de inrichting van het grootlandbouwbedrijf goed aansloot op de organisatie van de cultuurwerkzaamheden, werd besloten de tijdelijke staatsexploitatie van de gronden door de Directie te laten uitvoeren. Zo kon het gebeuren dat de minister van Verkeer en Waterstaat zich al snel de grootste boer van West-Europa kon noemen.
Bepalen
De Directie kon als eigenaar van de drooggevallen gronden ook de inrichting van het nieuwe land bepalen. Om een profijtelijke ontwikkeling van de samenleving te bewerkstelligen, werd veel aandacht gegeven aan de selectie en begeleiding van de bewoners (zie ook venster 18 en 19).
De in onze ogen ondemocratische en hiërarchische rol van de Directie over de inrichting van de polder bleef overeind tot midden jaren vijftig. Daarna ging ‘Den Haag', in de vorm van allerlei ambtelijke commissies en andere instanties, zich steeds meer met het nieuwe land bemoeien. Bewoners kregen steeds meer inspraak en het nieuwe land werd dienstbaar gemaakt aan de oplossing van landelijke vraagstukken, zoals het ‘kleine boerenvraagstuk', de ruil- en herverkaveling op het oude land en het ruimte bieden aan Walcherse boeren en watersnoodboeren. Smeding werd op 1 oktober 1954 opgevolgd door A.P. Minderhoud.
Multidisciplinair
Eind jaren vijftig moest de inrichting en ontwikkeling van het nieuwe land steeds meer aansluiten op het nationale ruimtelijke ordeningsbeleid. De Directie transformeerde in deze jaren van een agrarische dienst naar een multidisciplinaire dienst. De verbreding van de doelstellingen van het Zuiderzeeproject leidde tot een uitbreiding van de dienst en verdieping van de werkzaamheden. Naast een schaalvergroting van de landbouw, moest ook rekening worden gehouden met belangen van landschappelijke vormgeving, recreatie, natuur en verkeer. De dienst ging twee steden bouwen, Lelystad en Almere. Op 1 april 1963 werd Minderhoud opgevolgd door dr. ir. W.M. Otto. Zij hadden op dat moment de Noordoostpolder al ‘achter zich gelaten'. Daar fungeerde vanaf 1962 een volwaardig gemeentelijk bestuur.
Markerwaard
De Markerwaard had eigenlijk het laatste project van de RIJP moeten worden, maar in 1984 besloot de regering het taakgebied en de taakuitvoering door de RIJP opnieuw in overweging te nemen. In het kader van bezuinigingen werd besloten de Markerwaard niet aan te leggen en de rijksdienst per 31 december 1988 op te heffen. Er werd vervolgens een reguliere directie van Rijkswaterstaat opgericht waarin de kerntaken van de RIJP geïntegreerd werden: de Directie Flevoland. Op 31 december 1996 werd het Zuiderzeeproject daadwerkelijk afgesloten toen de inrichting van Zuidelijk Flevoland als voltooid werd beschouwd.
