3 - De Zuiderzee: verkeersader, slagveld en visbun
Door stormvloeden kreeg het Almere in de twaalfde eeuw een verbinding met de Noordzee. Veendrempels tussen Noord-Holland en Friesland spoelden weg. Almere werd Zuiderzee. Door de ligging aan de Zuiderzee konden de plaatsen gelegen aan de oost- en westwal gemakkelijk deelnemen aan het internationale handelsverkeer. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog vond er op de Zuiderzee een belangrijke zeeslag plaats. Maar de Zuiderzee was vooral eeuwenlang één van de belangrijkste verkeersaders en visgebieden van Nederland.
Ontstaan van de Zuiderzee
De Zuiderzee ontstond fysiek in de twaalfde eeuw. Door agrarische activiteiten in het noordelijke veengebied van Nederland, daalde de bodem. Het veen klonk in en bij stormvloeden traden overstromingen op. Er ging steeds meer land verloren. De meren in Holland en Friesland werden groter en het gebied ten noorden van West-Friesland veranderde geleidelijk in een grote zee. Door diverse overstromingen werden dorpen als Ruthne, Marcnesse, Nagele en Espelo verzwolgen door het water. Hun namen zien we vandaag de dag nog terug in de plaatsnamen van de Noordoostpolder.
Belangrijk ‘verkeersplein’
Om de bouw en het onderhoud van de vuurboet op de Zuidpunt van Schokland (Ens) te bekostigen en haar kust te beschermen, hief men in de Overijsselse steden sedert 1634 van elke schipper die Ens passeerde bij aankomst of vertrek zogenaamd Ensergeld. De luwe oostzijde van Schokland bood veel schepen bij storm beschutting. Vooral schippers met een deklast turf uit Drenthe of Overijssel maakten daarvan dankbaar gebruik. Sedert de 18e eeuw kreeg men in de Zuiderzee te maken met paalwormen die de houten beschoeiingen en schepen ernstig aantastten. Om overstromingsrampen te voorkomen, moesten steeds vaker stenen constructies worden toegepast.
Zuiderzeevisserij
Rond 1800 was de omvang van de vissersvloot op de Zuiderzee bescheiden. Vanuit Urk, Volendam en Huizen werd toen ook op de Noordzee gevist. Hiervoor werden wat grotere schepen gebouwd, schokkers en botters, op werven in Kuinre en Blokzijl. Na de malaise in de Franse Tijd, toen handel en scheepvaart sterk belemmerd werden, maakte de Zuiderzeevisserij een bloeitijd door.
Tot het midden van de negentiende eeuw waren er uitstekende Zuiderzeeharingvangsten en de ansjovisvisserij werd steeds belangrijker. Niet in de laatste plaats door het gebruik van de ‘wonderkuil' (tussen twee schuiten geschakelde netten). De Zuiderzeevloot groeide in deze periode tot ongeveer zevenhonderd schepen. Deze expansie deed zich nogmaals voor tot omstreeks 1880: het aantal schepen verdubbelde, de prijzen bleven hoog en nieuwe transportmogelijkheden via het spoor en het gebruik van koelijs maakten export van de Zuiderzeevis naar nieuwe afzetgebieden mogelijk. Omstreeks 1880 trad een stagnatie in: de vangsten waren slecht en de groei van de beroepsvisserij kwam tot stilstand. De vissersvloot bestond op dat moment uit circa zestienhonderd vaartuigen en zou rond 1900 nog een keer uitgroeien tot meer dan drieduizend vaartuigen met ongeveer zevenduizend opvarenden. Daarna waren de goede jaren voor de Zuiderzeevisserij voorbij en trad er een langdurige malaise in die tot de Eerste Wereldoorlog voortduurde. In 1915 werd er op Emmeloord een visafslag opgericht, waardoor de vissers minder afhankelijk waren van handelaren. Harmen Smit, ‘de Grand Old Man van de Zuiderzee', zwaaide hier tot 1932 de scepter.
Paling en snoekbaars
De plannen tot afsluiting en gedeeltelijke droogmaking van de Zuiderzee weerhielden de Zuiderzeevissers ervan om investeringen te doen en hun schepen en tuig te vernieuwen.
Toen in 1920 met de Zuiderzeewerken werd begonnen was het met de Zuiderzeevisserij zo goed als gedaan. Het gereedkomen van de Afsluitdijk had tot gevolg dat een zout- tot brakwatermilieu met rijke flora en fauna in luttele jaren zou verdwijnen om plaats te maken voor een steeds kleiner wordend zoetwatermeer met een veel minder gevarieerd plantaardig en dierlijk leven. De vissoorten van weleer, haring, ansjovis, bot, garnalen etc., verdwenen en eigenlijk waren alleen de palingvisserij en snoekbaarsvisserij lonend.
Slag op de Zuiderzee
In het begin van de 21e eeuw zijn er nog slechts enkele tientallen beroepsvissers actief in het Markermeer (ten zuiden van de dijk Lelystad-Enkhuizen) en het IJsselmeer. De grote vloot van weleer is verworden tot een marginale economische activiteit, met de nodige uitstraling voor toeristen. De enige afslag voor deze zoetwatervis staat op Urk. Deze is ook door toeristen te bezoeken. Net als het scheepsarcheologisch museum van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed in Lelystad, waar oude schepen te bezichtigen zijn die in het drooggevallen land zijn opgegraven.