3 - De Zuiderzee: verkeersader, slagveld en visbun

Door stormvloeden kreeg het Almere in de twaalfde eeuw een verbinding met de Noordzee. Veendrempels tussen Noord-Holland en Friesland spoelden weg. Almere werd Zuiderzee. Door de ligging aan de Zuiderzee konden de plaatsen gelegen aan de oost- en westwal gemakkelijk deelnemen aan het internationale handelsverkeer. Tijdens de Tachtigjarige Oorlog vond er op de Zuiderzee een belangrijke zeeslag plaats. Maar de Zuiderzee was vooral eeuwenlang één van de belangrijkste verkeersaders en visgebieden van Nederland.

Ontstaan van de Zuiderzee

De Zuiderzee ontstond fysiek in de twaalfde eeuw. Door agrarische activiteiten in het noordelijke veengebied van Nederland, daalde de bodem. Het veen klonk in en bij stormvloeden traden overstromingen op. Er ging steeds meer land verloren. De meren in Holland en Friesland werden groter en het gebied ten noorden van West-Friesland veranderde geleidelijk in een grote zee. Door diverse overstromingen werden dorpen als Ruthne, Marcnesse, Nagele en Espelo verzwolgen door het water. Hun namen zien we vandaag de dag nog terug in de plaatsnamen van de Noordoostpolder.

De Zuiderzee, in de dertiende eeuw voor het eerst ‘Suder See’ genoemd, kreeg rond 1250 en 1450, toen Schokland een eiland geworden was, zijn definitieve vorm. Dit was onder meer te danken aan de bouw van grote omringdijken zoals die van Westergo en Oostergo in Friesland en de Westfriese Omringdijk in Holland. Nog steeds vonden met grote regelmaat in het Zuiderzeegebied grote overstromingen plaats, zoals die van 1776, 1825 en 1916. 
 
De overstromingen bij Schellingwoude in 1916. Op 13 en 14 januari 1916 voltrok zich in Nederland een watersnood rond de Zuiderzee.De overstromingen bij Schellingwoude in 1916. Op 13 en 14 januari 1916 voltrok zich in Nederland een watersnood rond de Zuiderzee.
 
Ook op Schokland steeg het water tot ongekende hoogte. Dat is nu nog te zien aan de vloedmerken (1825 en 1916) op de muur van de kerk in Middelbuurt.Ook op Schokland steeg het water tot ongekende hoogte. Dat is nu nog te zien aan de vloedmerken (1825 en 1916) op de muur van de kerk in Middelbuurt.
 
 
Bij het schutten van sluizen moest steeds worden gelet op het zo weinig mogelijk laten doordringen van het zoute zeewater in de rivieren. 
 

Stadszegel van Harderwijk uit 1280, waarop een kogge van Hanze-atische kooplieden is afgebeeld. Stadszegel van Harderwijk uit 1280, waarop een kogge van Hanze-atische kooplieden is afgebeeld.

Belangrijk ‘verkeersplein’

Vanaf het ontstaan in de twaalfde eeuw was de Zuiderzee een belangrijk ‘verkeersplein’. Nagenoeg al het binnenlandse vervoer van brandstoffen, levensmiddelen en personen ging over water. De Zuiderzee was vanaf de 13e eeuw het knooppunt voor koggen van de Hanzevloot en in de 17e eeuw voor VOC-schepen die via Texel de wereldzeeën opvoeren. 
Dat de Zuiderzee een druk bevaren en gevaarlijk water was, werd duidelijk in de periode na het droogvallen van de polders, toen meer dan vierhonderd wrakken van koggen, waterschepen, wijdschepen, tjalken, pramen en botters werden aangetroffen. De restanten van de inhoud getuigen van turfvaart en het vervoer van ossen, boter, kaas en eieren, maar ook van het vervoer van seizoenarbeiders uit Duitsland die in Holland werkten in de vervening, meewerkten aan de bouw van dijken en kanalen, en hielpen met de oogst.
 
In het drooggelegde land van de Noordoostpolder wordt een 500 jaar oud schip uitgegraven.  In het drooggelegde land van de Noordoostpolder wordt een 500 jaar oud schip uitgegraven.

Het bevaren van de Zuiderzee kon een hachelijke onderneming zijn. Deze binnenzee kende ondiepten die omzeild moesten worden (Enkhuizerzand, Vrouwenzand en Pampus) terwijl onder invloed van het getij de loop van geulen kon veranderen. Er werd betonning aangelegd en de vuren, later vuurtorens, op Urk en Ens op de zuidpunt van Schokland waren voor de schippers belangrijke oriëntatiepunten.

Om de bouw en het onderhoud van de vuurboet op de Zuidpunt van Schokland (Ens) te bekostigen en haar kust te beschermen, hief men in de Overijsselse steden sedert 1634 van elke schipper die Ens passeerde bij aankomst of vertrek zogenaamd Ensergeld. De luwe oostzijde van Schokland bood veel schepen bij storm beschutting. Vooral schippers met een deklast turf uit Drenthe of Overijssel maakten daarvan dankbaar gebruik. Sedert de 18e eeuw kreeg men in de Zuiderzee te maken met paalwormen die de houten beschoeiingen en schepen ernstig aantastten. Om overstromingsrampen te voorkomen, moesten steeds vaker stenen constructies worden toegepast.

Zuiderzeevisserij

De Zuiderzeevisserij is zo oud als de Zuiderzee zelf. In de vroege Middeleeuwen werd er al uitgebreid gevist. De meeste plaatsen aan de zee hadden aanvankelijk hun eigen visgebied gelegen aan de monding van plaatselijke rivieren. In de zestiende eeuw schoven de Hollanders op naar het oosten in verband met het verzilten van het zuidwestelijke en noordelijke deel van de Zuiderzee. De fuikenvisserij was de meest gebruikte vistechniek, daarnaast werden ook steeds meer de elger (nieuwe vistechniek eind negentiende eeuw) en zijden botnetten gebruikt.

Rond 1800 was de omvang van de vissersvloot op de Zuiderzee bescheiden. Vanuit Urk, Volendam en Huizen werd toen ook op de Noordzee gevist. Hiervoor werden wat grotere schepen gebouwd, schokkers en botters, op werven in Kuinre en Blokzijl. Na de malaise in de Franse Tijd, toen handel en scheepvaart sterk belemmerd werden, maakte de Zuiderzeevisserij een bloeitijd door.
 
 
Zuiderzeebotter MK63Zuiderzeebotter MK63

Tot het midden van de negentiende eeuw waren er uitstekende Zuiderzeeharingvangsten en de ansjovisvisserij werd steeds belangrijker. Niet in de laatste plaats door het gebruik van de ‘wonderkuil' (tussen twee schuiten geschakelde netten). De Zuiderzeevloot groeide in deze periode tot ongeveer zevenhonderd schepen. Deze expansie deed zich nogmaals voor tot omstreeks 1880: het aantal schepen verdubbelde, de prijzen bleven hoog en nieuwe transportmogelijkheden via het spoor en het gebruik van koelijs maakten export van de Zuiderzeevis naar nieuwe afzetgebieden mogelijk. Omstreeks 1880 trad een stagnatie in: de vangsten waren slecht en de groei van de beroepsvisserij kwam tot stilstand. De vissersvloot bestond op dat moment uit circa zestienhonderd vaartuigen en zou rond 1900 nog een keer uitgroeien tot meer dan drieduizend vaartuigen met ongeveer zevenduizend opvarenden. Daarna waren de goede jaren voor de Zuiderzeevisserij voorbij en trad er een langdurige malaise in die tot de Eerste Wereldoorlog voortduurde. In 1915 werd er op Emmeloord een visafslag opgericht, waardoor de vissers minder afhankelijk waren van handelaren. Harmen Smit, ‘de Grand Old Man van de Zuiderzee', zwaaide hier tot 1932 de scepter.

Paling en snoekbaars

De plannen tot afsluiting en gedeeltelijke droogmaking van de Zuiderzee weerhielden de Zuiderzeevissers ervan om investeringen te doen en hun schepen en tuig te vernieuwen. 

Toen in 1920 met de Zuiderzeewerken werd begonnen was het met de Zuiderzeevisserij zo goed als gedaan. Het gereedkomen van de Afsluitdijk had tot gevolg dat een zout- tot brakwatermilieu met rijke flora en fauna in luttele jaren zou verdwijnen om plaats te maken voor een steeds kleiner wordend zoetwatermeer met een veel minder gevarieerd plantaardig en dierlijk leven. De vissoorten van weleer, haring, ansjovis, bot, garnalen etc., verdwenen en eigenlijk waren alleen de palingvisserij en snoekbaarsvisserij lonend.

Slag op de Zuiderzee

Tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) waarin de Nederlanders tegen de Spanjaarden vochten, was de Zuiderzee het toneel van een grote zeeslag. De Watergeuzen wisten Amsterdam, dat toen nog in Spaanse handen was, te blokkeren. Een Spaanse vloot, onder aanvoering van generaal Bossu, probeerde de blokkade van 24 lichtbewapende schepen te breken en dit resulteerde op 11 oktober 1573 in de Slag op de Zuiderzee. Maar Bossu moest zich gewonnen geven. De Spaanse opperbevelhebber Alva (don Fernando Alvarez de Toledo, bijgenaamd de IJzeren Hertog) vertrok na het mislukken van onder meer de slag op de Zuiderzee uit Nederland. Schilder: Abraham de Verwer. Haarlem circa 1585 - Amsterdam 1650).Tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648) waarin de Nederlanders tegen de Spanjaarden vochten, was de Zuiderzee het toneel van een grote zeeslag. De Watergeuzen wisten Amsterdam, dat toen nog in Spaanse handen was, te blokkeren. Een Spaanse vloot, onder aanvoering van generaal Bossu, probeerde de blokkade van 24 lichtbewapende schepen te breken en dit resulteerde op 11 oktober 1573 in de Slag op de Zuiderzee. Maar Bossu moest zich gewonnen geven. De Spaanse opperbevelhebber Alva (don Fernando Alvarez de Toledo, bijgenaamd de IJzeren Hertog) vertrok na het mislukken van onder meer de slag op de Zuiderzee uit Nederland. Schilder: Abraham de Verwer. Haarlem circa 1585 - Amsterdam 1650).

In het begin van de 21e eeuw zijn er nog slechts enkele tientallen beroepsvissers actief in het Markermeer (ten zuiden van de dijk Lelystad-Enkhuizen) en het IJsselmeer. De grote vloot van weleer is verworden tot een marginale economische activiteit, met de nodige uitstraling voor toeristen. De enige afslag voor deze zoetwatervis staat op Urk. Deze is ook door toeristen te bezoeken. Net als het scheepsarcheologisch museum van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed in Lelystad, waar oude schepen te bezichtigen zijn die in het drooggevallen land zijn opgegraven.